De grote koning en de kleine prinses
Op een mooie zondagochtend in de lente gingen de grote koning en de kleine prinses wandelen in de paleistuin.
De zon stuurde gouden stralen op de aarde, de vogels zongen hun mooiste liedjes en de eerste bloemen van het jaar begonnen te bloeien.
De kleine prinses was heel blij, maar de grote koning was verdrietig. Hij wilde een eigen tuintje met aardbeien, kersen-, appel en perenbomen. Een tuin met wilde bloemen en prachtige insecten.
De paleistuin was mooi, maar ook saai. Lange groene hagen, meters rododendrons en azalea’s en hier en daar een groepje narcissen en vroege tulpen.
De grote koning zei: ‘Ik mag helemaal niets zelf doen. De tuinmannen doen het werk in de tuin, de bouwmeesters timmeren en de kok kookt. Eigenlijk kan ik helemaal niets.’
De kleine prinses zei: ‘Niet treuren, grote koning. We vinden een oplossing voor je probleem! Laten we naar het bos gaan en kijken of er een plek is voor een tuin.’
‘Maar hoe dan?’ vroeg de koning. ’We hebben geen gereedschap, geen plantjes en geen zaden. Ik kan het zelf niet kopen omdat mijn personeel alles voor mij doet.’
‘Het komt goed’, zei de kleine prinses. ‘Een koning kan alles en ik help je!’
Samen gingen ze op pad naar het oude bos. Het duurde best lang voordat ze er waren. Onderweg kwamen ze langs een boerderij met kippen, een paar schapen, een groepje hele leuke varkentjes en twee ezels.
De kleine prinses kende de boer, het was de opa van Koen, haar vriendje van school. Koen mocht er hutten bouwen en in bomen klimmen. Heel soms mocht de kleine prinses er ook spelen, maar meestal had ze het te druk met leren.
De kleine prinses zei: ‘Jawel, ik heb een idee! Zag je de varkentjes in de grond wroeten? Ze woelen de grond om. We knippen de bramen af en de varkentjes doen de rest. Van de takken maken we een omheining.’
Het bos werd steeds mooier met crocussen, kleine narcisjes, tulpjes, blauwe druifjes en hyacinten.
’Oh’, zei de grote koning. ’Wat is het hier mooi! Toen jij een baby’tje was ging ik hier iedere zondagochtend wandelen met jou in de kinderwagen. Ik nam altijd de bolletjes mee die de tuinmannen op de composthoop gooiden en stopte ze in de grond.’
’Kijk aan’, zei de kleine prinses. ’Zo makkelijk is het dus, je stopt een bolletje in de grond en na een paar jaar heb je er heel veel.’
Een groepje prachtige vogels vloog met hun mee, ze zongen het mooiste lied dat de grote koning en de kleine prinses ooit gehoord hadden. Het was zo mooi dat de grote koning tranen in zijn ogen had.
Ineens bleven de vogels achter in een boom en werden stil. De grote koning keek om zich heen. Hij en de kleine prinses waren moe van de lange wandeling en hadden honger en dorst. Ze waren vergeten om eten en drinken mee te nemen.
De kleine prinses had een idee. Ze had van Koen geleerd dat ze een takje van een berkenboom af kon knippen en dat er dan druppels berkensap uit kwamen. Je kon het sap drinken, het was zoet en heel krachtig. Je mocht ook maar een heel klein takje afknippen zodat de boom er geen last van had.
Naast de berk lag een omgevallen boomstam, waarop ze gingen zitten. De kleine prinses had altijd een zakmes bij zich, dat had ze van Koen geleerd. Ze sneed een klein takje af en al heel snel begon de boom te druppelen. Dat deed ze ook voor de grote koning.
De vogels begonnen weer te zingen en de zon scheen volop. De berk liet druppels berkensap vallen in de handen van de grote koning en de kleine prinses. Het duurde niet lang voordat ze er een slokje van konden nemen en het was heerlijk.
De zon verdween langzaam achter de hoge bomen en het werd iets kouder.
‘Laten we nu naar huis gaan’, zei de grote koning. ’Volgende zondag gaan we hier weer naartoe en gaan we kijken of we hier een tuintje kunnen maken. Een tuintje net zoals in het bos, waar de bloemen vanzelf groeien.’
De wandeling naar huis duurde best lang. De grote koning en de kleine prinses waren heel blij. Wat een fijne dag was het geweest. Deze avond waren ze helemaal alleen in het paleis.
Ze vonden nog een restje eten in de keuken en gingen vroeg naar bed. De volgende week vloog om. Ze hadden allebei een drukke agenda en het was al snel weer zondag.
Heel vroeg, toen de zon nog moest opkomen, gingen ze op pad. De kleine prinses had al een fles water in haar rugzak gedaan, net zoals ze iedere dag deed voordat ze naar school ging.
Ze kwamen weer langs de dieren van de opa van Koen. De kippen kakelden vrolijk, de schaapjes zeiden ‘meh’ en de ezels zeiden ‘ia.’ De varkentjes waren druk bezig met het omspitten van de grond.
De wandeling duurde deze keer niet zo lang. Ze kenden de weg en de vogels vlogen met hun mee en zongen wederom hun mooiste liedjes.
Al snel kwamen ze bij de berkenboom. De takjes waren droog, het druppelen was gestopt. De kleine prinses zag dat de eerste groene blaadjes al uit de knoppen kwamen. Achter de boom was een stukje bos met bramen en brandnetels.
De grote koning zei: ‘Wat zou het toch leuk zijn als we de bramen en brandnetels weg konden krijgen, maar dat gaat denk niet.’
De grote koning zei: ‘Hoe wil je dat dan doen? Wandelen met de varkens?’
De kleine prinses zei: ‘Laat dat maar aan mij over, ik heb al een idee. Zoek jij een dikke steen en dan gaan we beginnen.’
Ze keek naar het onkruid en begon de brandnetels eruit te trekken. Ze prikten nog niet en het uittrekken ging heel makkelijk. De grote koning kwam terug met een dikke steen.
De kleine prinses pakte de steen en legde hem op de grond, dicht bij de eerste dikke bramentak. Met haar voet drukte ze de tak op de steen en sneed hem af met haar zakmes. De grote koning had deze keer een wandelstok mee en daarmee kon hij de afgeknipte tak tussen een rijtje kleine boompjes vlechten.
Vrolijk werkten ze door, de hele dag. Het zonnetje scheen vrolijk en de vogels zongen de hele dag door mooie liedjes. Aan het einde van de dag hadden ze een mooi stukje hekwerk gemaakt van bramentakken bij de kleine bomen. Moe en tevreden liepen ze weer naar huis.
Op de terugweg kwamen ze Koen en zijn opa tegen, met de ezels voor de kar. Koen zwaaide vrolijk naar de kleine prinses en zei: ‘Stap op, dan brengen wij jullie naar huis.’
De grote koning vond het geweldig. Dit was veel leuker dan rijden in de dichte rijtuigen van het paleis. De kleine prinses zong een liedje dat ze op school geleerd had en Koen deed mee: de lente is gekomen, de wereld is weer blij …
Opa vroeg of ze honger hadden en ja, dat hadden ze wel na een dagje hard werken. Opa gaf een doosje eieren, een kom en een garde aan Koen en vroeg hem om de eieren goed te klutsen. Hij ging een omelet maken voor iedereen. Hij liep naar buiten en kwam even later terug met een handje vol groene bladeren.
‘Dit is daslook’, zei opa. ‘Daslook is heel krachtig, de beren eten het als ze wakker worden uit hun winterslaap.’
Hij deed boter in een koekenpan en zette de pan op het vuur. Hij sneed de daslook in dunne repen en deed ze in de pan. Hij deed de eitjes erbij en een deksel op de pan. Nu was het even wachten totdat een overheerlijke geur vrij kwam. De omelet was goed.
Iedereen kreeg een sneetje brood en smulde van het heerlijke omelet. De grote koning zei: ‘Dit is veel lekkerder dan al het eten dat ik in het paleis moet eten.’
‘Ja’, zei opa, ‘wilde planten geven je kracht en moed om alle uitdagingen van het leven te meesteren.’
De grote koning en de kleine prinses vertelden wat ze aan het doen waren in het bos. Opa vond het geweldig en bood aan om hun te helpen. Inmiddels was de zon onder gegaan en de grote koning en de kleine prinses hadden helemaal geen zin om terug naar het paleis te lopen.
Opa zei: ‘Jullie mogen wel hier overnachten. Ik heb twee logeerkamers. Koen blijft ook slapen, hij logeert hier een weekje omdat het deze week vakantie is.’
Wat leuk’, zei de grote koning, ‘maar dat kan niet. Ik moet morgen weer vroeg opstaan, mijn agenda is helemaal vol.’
‘Nou ja’, zei de kleine prinses, ‘je bent de koning en je mag alles! Een koning heeft ook recht op vakantie! We gaan lekker logeren en je geeft gewoon iedereen die voor je werkt ook een week extra vakantie. Wat zullen ze blij zijn!’
De grote koning stemde in en ze gingen met z’n allen bij de houtkachel zitten. Opa maakte een warme vlierbessensap met allerlei kruiden en een vleugje honing. Hij vertelde verhalen over zijn dieren en wat hij allemaal meegemaakt had in zijn leven.
De grote koning en de kleine prinses waren zo moe van het werk dat ze in slaap vielen op de bank bij de kachel. Ze droomden van hun paradijsje in het bos.
De volgende ochtend werd iedereen vroeg wakker van een ochtendconcert. De haan kraaide dat het een lieve lust was, de vogels boven in de bomen zongen hun mooiste liedje, de kippen kakelden vrolijk mee, de schapen riepen ‘meh, meh, meh’ en de ezels balkten gelijktijdig ‘ia, ia, ia.’
Voor ontbijt was er geen tijd. De boer deed heel veel havermout in een grote pan en voegde water toe.
‘Dat is voor straks, als het werk gedaan is’, zei de boer. ‘Nu gaan we eerst aan de slag. Koen en de kleine prinses mogen de dieren verzorgen en ik breng de grote koning naar het paleis.’
Samen liepen ze naar de stal. Koen wist precies wat er gedaan moest worden. Hij had zijn opa zo vaak meegeholpen dat hij het nu zelf kon doen. Kippen voeren en de stal uitmesten en dan eieren rapen. De stal van de ezels uitmesten, voer klaarzetten en de hooiruif vullen. De schapen stonden op het land en hadden verder niets nodig.
De boer liep naar de zadelkamer om het tuig van de ezels te halen en leerde de grote koning hoe hij de ezels kon optuigen. De grote koning vond het erg leuk om te doen. Toen hij een klein jongetje was moest hij paardrijden. Heel netjes zitten om dressuur te rijden op hele grote paarden. Hij werd een goede ruiter, maar vond het nooit leuk.
Het optuigen van de ezels ging best snel en voordat de zon over de horizon was gingen ze al op pad. De ezels hadden er zin in en liepen in een vrolijk drafje naar het paleis. De grote koning mocht sturen, dat kon hij heel goed.
Toen ze aankwamen was er nog niemand, behalve de stalknecht. Hij moest de paarden voeren en ze buiten zetten, de stallen uitmesten en alles vegen. Hij was zeer verbaasd toen hij de koning op de boerenkar met de ezels voorop zag. Hij wreef in zijn ogen omdat hij het niet echt kon geloven.
De grote koning zei tegen hem: ‘Ik heb goed nieuws voor je! Je hebt een week vakantie.’ De stalknecht begreep het niet goed. Hij had nooit vakantie.
‘Maar dat kan niet’, zei hij. Wie moet dan de paarden verzorgen en alles werk hier doen? Niemand anders kan dat.’
‘Ik kan het wel’, zei de grote koning. ‘Ik help je nu en dan weet ik wat ik moet doen.’
De stalknecht vond het raar, maar deed wat de koning zei. Eerst moesten de paarden naar buiten, op de paddock. Daarna werden de stallen uitgemest en met schoon stro gevuld. Dan werd het eten voor de paarden gehaald en in de voerbakken gedaan. De drinkbakken werden met water gevuld en de hooinetten gevuld met heerlijk ruikend hooi.
Ze hadden allebei heel veel plezier in het werk en iedereen was blij. De mensen, de paarden, de muisjes en de musjes. Ze waren gauw klaar. De stalknecht vertelde wat hij in de avond deed en de koning schreef het allemaal op om zeker te weten wat hij moest doen de volgende dagen.
De boer zat in het zonnetje op de kar en de ezels hadden een bak hooi van de koninklijke stallen gekregen. De grote koning en de stalknecht kwamen uit de stal en de tuinmannen uit hun huisjes om aan het werk te beginnen.
‘Jullie hebben nu allemaal een week vakantie’, zei de grote koning. De stalknecht straalde, hij had nog nooit vakantie gehad en de grote koning deed goed werk bij de paarden. Hij had het volste vertrouwen in de grote koning.
De tuinmannen keken ongelovig en de hoofdtuinman zei: ‘Maar dat kan niet!’ Het is lente en het onkruid woekert als we er niets aan doen.’
Opa zei: ‘Maak je maar niet druk, laat het onkruid maar aan mij over en geniet van jullie vakantie.’
De tuinmannen keken naar de grote koning, ze wisten niet goed of het nou echt waar was.
‘Het is echt waar’, zei de grote koning. ‘Jullie hebben nu allemaal vakantie. Heel veel plezier en tot volgende week.’
De stalknecht en de tuinmannen deden een vreugdedansje. Ze hadden nog nooit vakantie gehad, alleen vrij op zondag.
De ezels waren vriendjes geworden met de koninklijke paarden en de boer zat tevreden op de kar naar de paleistuinen te kijken.
De grote koning liep naar het paleis en kwam de rentmeester tegen.
‘Jij hebt een week vakantie’, zei de grote koning.
De rentmeester keek hem ongelovig aan. Hij had alleen maar een week vakantie in de zomer, maar nooit in de lente.
‘Hoe moet dan dan? vroeg de rentmeester. ’Ik moet de belasting van de boeren innen en allerlei belangrijke dingen doen.’
‘De belastingen lopen niet weg en de belangrijke dingen kan je ook volgende week doen’, zei de grote koning. ’Wil je ook al mijn afspraken voor deze week afzeggen?’
De grote koning wenste hem een fijne vakantie en liep door naar de keuken. De rentmeester keek hem radeloos na en besloot dan toch maar vakantie te houden.
In de keuken waren de koks bezig met het de voorbereidingen van de maaltijden. Ze hadden de grote koning nog nooit in de keuken gezien en waren een beetje bang wat er zou gebeuren.
‘Jullie hebben allemaal vakantie’, zei de grote koning.
De chefkok begreep er niets van en zei: ‘Maar dan kan niet! Wij zijn bezig met het eten en als we niet doorgaan is er vandaag niets te eten.’
‘Dat geeft niks’, zei de grote koning. ‘Doe maar alles in een grote pan en dan neem ik het mee naar mijn vriend, waar ik vanavond ga eten.’
De chefkok deed wat de koning wilde. De koks hadden al uien zachtjes laten pruttelen, paprika geroosterd en prei met wortels gekookt. Ze deden alles in een grote pan en de koning nam de pan mee naar buiten.
De koks deden net zoals de tuinmannen een vreugdedansje. Ze waren zo blij met hun vakantie, ze hadden nooit vakantie.
De grote koning liep naar buiten, de pan ging op de kar.
‘Nu zijn we vrij’, zei hij tegen de boer. ‘Iedereen heeft een week vakantie.’
De boer moest lachen en zei: ‘Ja, iedereen is vrij, behalve wij 🙂
De ezels lieten zich gewillig inspannen en liepen in een vrolijk drafje terug naar de boerderij.
Koen en de kleine prinses waren net klaar met het verzorgen van de dieren toen het gezelschap aankwam. Iedereen hielp met het uitspannen van de ezels, de kar werd in de schuur gezet.
‘Zo, nu is het tijd voor de lunch’, zei de boer. ‘Ik ga een voedzame havermoutpap voor jullie maken.’
Hij nam de pan met eten van het paleis mee naar binnen en zette ze op het houtfornuis. Daar deed hij wat boter bij en bracht alles aan de kook. Hij voegde een kan water toe en een paar kopjes linzen. Dit alles mocht een tijdje pruttelen.
Hij had ook de pan met geweekt havermout op het vuur gezet en deed er rozijnen en stukjes gedroogde appel bij. De pap pruttelde een half uurtje zachtjes op het houtfornuis, terwijl de mensen elkaar vertelden wat ze de ochtend beleefd hadden.
De boer deed de pap in kommetjes en liet het eten een paar minuten afkoelen. Daarna ging er een lepeltje honing bij.
Ondertussen zette hij de pan met eten van het paleis in een kist.
‘Dit is onwijs lekker’, zei de kleine prinses. ‘Hoe kan dat nou? Het is maar simpele havermoutpap.’
‘Dat is mijn geheim’, lachte de boer, ‘ik vertel het je als je groot bent.’ Voorlopig maak ik het eten voor jullie klaar. Laten we kijken in het bos, waar jullie bezig waren.’
‘Gaan we dan met de kar?’, vroeg de kleine prinses.
‘Nee, zei de boer. ‘De ezels hebben al een aardig stukje gelopen vanochtend en vanavond gaan ze weer naar het paleis. Ik help de grote koning met het verzorgen van de paarden.’
‘Mogen we dan mee?’, vroegen Koen en de kleine prinses tegelijk.
‘We zullen zien ….’, zei de boer. Nu gaan we naar het bos. We nemen de varkens mee, dat is goed voor hun conditie.’
Ze haalden de varkens uit hun stal en de boer pakte de handkar om er wat spullen op te doen. Een zakje gedroogde erwten, 2 glazen flessen en een dik touw. Twee kipjes hadden ook zin om mee te gaan en sprongen op de kar.
De boer vroeg de grote koning, de kleine prinses en Koen om voorop te lopen. Hij was jolig en zong: … en de koning ging marcheren met z’n honderdduizend man.
Al gauw kwamen er vogels uit alle richtingen om hun te begeleiden door het zingen van mooie liedjes.
De varkens liepen braaf achter de boer aan. Het duurde niet lang voordat het vrolijke gezelschap bij de berk in het bos aankwam.
De berk was blij om hun te zien en het leek wel alsof ze haar onderste takken nog verder naar beneden liet hangen.
‘Zal ik jullie een geheim vertellen?’ vroeg de boer.
Iedereen wilde natuurlijk graag het geheim weten en de boer vertelde: ‘De berk geeft ons in de vroege lente graag een beetje van haar plantensap om sterk te worden. Ik neem een fles en bind ze vast met een touwtje van brandnetels aan een dun takje. Daarna knip ik een klein stukje van het takje af. De berk druppelt het sap in de fles en dan kunnen wij het drinken.’
De grote koning en de kleine prinses hadden lol met elkaar. Ze hadden ook een geheim, maar dat vertelden ze lekker niet.
‘Wat is er nou zo grappig?’, vroeg de boer.
De kleine prinses grinnikte en zei tegen de boer: ‘Dat vertel ik je als ik groot ben …’
Wil je weten hoe het verhaal verder gaat? Stuur dan even een mail naar bea@groenepassie.nl
Alle rechten voor dit boek zijn voorbehouden aan de auteur!